Het Wonderfeel Festival nodigde me uit in de Flessenpost-serie: een open brief aan de wereld met daarin een blik in “… wat hen drijft, waarover zij zich verbazen en waarvan zij vinden dat u het moet weten. Persoonlijke ontboezemingen, emotionele pleidooien, alledaagse rituelen; welkom aan de achterkant van het creatieve proces.”
Flessenpost heeft misschien wel de mooiste mengvorm van autonoom/carte blanche – en opdracht/commissie. In zekere zin vraagt Wonderfeel: “Kom en vertel eens iets” en dat heeft maar weinig kaders.
Ook in het schrijven en voorbereiden van deze uiteenzetting zijn twee schijnbare uitersten hand-in-hand gegaan.
Deze Flessenpost is een mooi voorbeeld van afwisselend vrij marineren – en vol focus bouwen, schaven, polijsten. Dan lijkt er wekenlang weinig te gebeuren (en een paar dagen vooraf haast alles), maar ook die yin-fase is van belang.
Ik heb ervoor gekozen om vooral over taal te vertellen. Niet alleen is dat mijn nabijste arsenaal, ook kan het een fris geluid zijn in het muzikale veld.
- Dit is een bewerking van de voordracht die ik hield bij het Wonderfeel Festival 2016.
- Zie ook mijn gelegenheidsgedicht voor/over Wonderfeel dat ik vlak erna schreef.

Maarten Bronts op Wonderfeel - live in De Schuur
In het creatieproces kom ik soms tegen dat ineens stukjes als vanzelf voor mijn ogen op hun plek vallen.
Deze unieke bevrediging raakt aan iets heel groots: alsof er zich iets in de kosmos completeert.
Nou ja… Ik denk dat dat er allemaal al was. Nu was het daar vast al compleet, maar het overgedragen krijgen van die kennis versterkt en verrijkt.
Door het nieuw vormgeven verschaft ons dat een nieuw perspectief.
In de (natuur)wetenschap ziet dat er een beetje anders uit, toch geloof ik dat hier dezelfde krachten spelen.
De artiest of onderzoeker levert een geweldige inspanning: vele ontberingen zijn zijn deel.
En als dan op die zeldzame momenten ineens alles lijkt te kloppen, of er sluit iets kleiners dicht, is dat een grote beloning.
Een beloning, niet van opdrachtgever, of publiek, of klant, of… wie dan ook, maar een universelere beloning.
Voordat dat de wereld in kan, moest er eerst een besloten tuin zijn om vrij in te kunnen scheppen.
De kloostermodus is een soort abstract atelier. Het hoeft geen locatie of ruimte te zijn, het is meer een staat van doen.
Wie zegt dat ook? Datti een besloten ruimte nodig heeft waar juist niemand meekijkt /-luistert. Opdatti niet beoordeeld wordt en dan in vrijheid kan creëren.
Ach, weet je? Het maakt niet zoveel uit wie dit zegt, volgens mij geldt dit voor veel kunsten en maken en creatie.
Het lijkt paradoxaal voor hen die podia zoeken.
In zijn TED-talk zegt Ken Robinson onder andere: “If you’re afraid to fail, you’ll never come up with anything original.” En zo is het. Er moet een vrije en veilige omgeving zijn, om te mogen falen. En dán komen we met ons beste beentje.
Om jezelf eerst in die magische modus te krijgen, is er vaak heel wat voor nodig.
Noem het arena of lab.
Roald Dahl had een schrijfhut in zijn tuin. Met een speciale stoel met een plankje op schoot. Hij schreef op geel papier. Dat was deel van zijn magische arena.
David van Reybrouck vertelde in Zomergasten dat hij ‘s ochtends moet beginnen en als hij die dag al iets anders heeft gedaan, hij niet schrijven meer kan.
Voor mij heeft dat met die tijdloze, eeuwige, droom-achtige verbindingen te maken.
Philip Glass zegt dat hij luistert naar een ondergrondse rivier.
De Rijkstegeltekst is een mooi voorbeeld van wekenlang zwoegen en zweten. Zie aldaar.
Het zou toch mooi zijn, een jaarlijks symposium te houden (als dat er niet al is) waarin enkel door makers/schilders/componisten etc. gesproken wordt over hún specifieke trucs om de interne machine op stoom te krijgen.
En tonen zij dan hopelijk de schema’s, diagrammen, stambomen, plattegronden etc. die ze gebruiken?

Een bundel-cd-ruil met pianiste Daria van den Bercken bij de merchandise op Wonderfeel 2016 - foto Nic Limper
The man who felt the words
‘The man who felt the words’ is wat ik verstond toen iemand het had over de Bowie-film The Man who Fell to Earth.
Soms kom je een vraag tegen, vanbinnen, of doordat iemand ‘m stelt: wat deed je vorige week? Of gisteren?
En hoe maf is het toch, hoe zot ons brein werkt? Dat we daarop vaak geen antwoord weten.
De meest bizarre buitelingen in het brein
verrichten we met bloos noch blik
op een dagelijkse basis.
Sterker nog: dit te lezen vergt al heel wat vaardigheden, grenzend aan deeltjesversnellerkunde.
Of spreek eens met een medemens: dát is nog een feat of engineering, a pinnacle of human achievement. Gelijktijdig zinnen formuleren (die ergens op slaan) én luisteren en contextueel interpreteren, en daarbij ook nog eens je gezicht plooien vol emoties. Bedenk je maar eens welke neurologische buitelingen daarvoor benodigd zijn.
Maar wat ik gisteren om 14.00 deed? Dat wil me maar niet gaan dagen.
Wu-wei
Vaak gaat het zo: ik kom iets tegen. (Bijvoorbeeld onderweg – al dan niet letterlijk, dus op de fiets, of onderweg in train-of-thought, of in halfslaap, of wat ik lees of in een film of …)
Dan noteer ik een paar steekwoorden, of een paar zinnen of een halve alinea of een pagina slordige tekst.
Eens in de zoveel tijd (onregelmatig) ga ik achter Evernote zitten om alles over te typen, te ordenen, bij te vijlen etc.
Daarna belandt het nog wel eens in een blogpost of op een ander online kladblok
Het is net als met olie of suiker of cacao: fasen van raffinage.
Het gelegenheidsgedicht voor TEDx Groningen is een mooi voorbeeld van weinig kloostermodus en veel in één flow opschrijven. Tijdens TEDx schreef ik mee met de talks en na afloop ben ik vol focus gaan zitten en heb in 30 minuten van acht pagina’s kladblok één gedicht gemaakt.
Openstaan / zich openstellen voor wat zich aandient. Luisteren naar de ondergrondse rivier van Philip Glass.
Die wu-wei methode zie ik ook terug op kleinere schaal: soms zet ik een regel tekst neer en voor ik verder kan/wil, ziet het er al poëtischer uit dan prozaïsch/essayistisch.
Nu werk ik wel aan korte verhalen (en aan bloggerij ook geen gebrek), maar mijn thuishaven lijkt in verzen/gedichten te liggen.
Het lijkt zo alleen: de eenzame schrijver. En dat is vaak ook zo. Marguerite Duras in David van Reybroucks Zomergasten: “écrire, c’est la nuit” – schrijven is als de nacht.
En dat klopt óok: er zijn vele ontberingen – je moet er veel voor opzeggen/opgeven (van heel simpel: wanneer vrienden plezier maken in kroegen, maar dat valt nog mee, tot veel grootser, iets structurelers, bijv. in termen van veel moeite moeten doen om in een kloostermodus te geraken etc.).
Toch ervaar ik vaak ook een samenwerkingsverband met een niet-menselijke partner: de materie. En dan bedoel ik zowel de geest (logos) als het papier (+inkt, pen/evernote, PC etc.).
De geestelijke materie kent ook vele geuren, vormen, kleuren, grillen en nukken. Karakter en persoonlijkheid.

Ik leg de laatste hand aan deze tekst (die je nu leest) - enkele uren voor de voordracht op Wonderfeel 2016
Delen of terughouden
In die zin is het dan wel wat eenzaam: lange tijd legt de schrijver aan niemand verantwoording af dan aan zichzelf. (nog even buiten beschouwing gelaten de rol van editors en uitgevers e.d.)
Ook als iemand intussen informeert “Vertel: waar gaat het over?” – dan zeg ik vaak, dat dat is als een teer kiempje in een broeikas. Zodra ik de deur zou openen, waait er en bries koele lucht naar binnen en dat is niet goed voor de zaailing.
Tot het moment van publicatie. Dan wordt het menens.
Dan wordt het kwetsbaar en naakt en open en …
De kloostermodus is een soort abstract atelier. Het hoeft geen locatie of ruimte te zijn, het is meer een staat van doen.
Tegenlicht
De Armeense schrijver Aram Pachyan leeft geheel offline.
Ik zag hem in Tegenlicht: he really put the hook in me. Ik zocht rond online (oh ironie) en vond o.a. zijn verhaal Toronto. Terwijl ik dit las, bedacht ik mij: aha! dit is geschreven door een offline man.
Ik sprak hierover begin juli (toen ik het Tegenlicht-seizoen selectief aan het inhalen was) met een compaan, en die zei “Hemingway was ook offline.”
Hela! Hoe leest of schrijft iets/iemand nu dan zó anders dan voor mid-nineties? Of leggen we de grens bij het millennium?
Tegenlicht sloeg hiermee een spijker op mijn kop: ik zie veel mensen om mij heen verzuipen in online verbondenheid. Maar de kwalitteit van de verbindingen lijkt steeds schraler te worden.
Sterker nog: ik zie veel mensen overbelast raken.
Het is ook nogal een skillset die deze generatie als eerste ineens even zich moet eigenmaken!
Volgens Justin Garcia (Kinsey Institute for Research in Sex, Gender, and Reproduction, universiteit van Indiana) is dit de eerstvolgende grote verschuiving sinds landbouw.
(Dat gaan niet alleen over dating, ook over meer communicatie en gedrag en intermenselijke verhoudingen: sociologisch. Evolutionair psychologisch.)
Dus stel je voor: jager-verzamelaar, agrarisch, industrieel, informatie (want zo noem ik het huidige tijdperk voor het gemak). Bam! In hoeveel (tien/honderd)duizenden jaren tijd zijn dingen amper veranderd? En dan nu in een nagelvijseltje (Bill Bryson) hup! even het roer radicaal om.
Nog niet eens zo héel lang geleden woonde iedereen die je kende op loopafstand en kon je alles dat er ooit geschreven was in één leven lezen. Als je er tenminste toegang toe had.
“We are in uncharted territory” when it comes to Tinder et al., says Justin Garcia, a research scientist at Indiana University’s Kinsey Institute for Research in Sex, Gender, and Reproduction. “There have been two major transitions” in heterosexual mating “in the last four million years,” he says. “The first was around 10,000 to 15,000 years ago, in the agricultural revolution, when we became less migratory and more settled,” leading to the establishment of marriage as a cultural contract. “And the second major transition is with the rise of the Internet.”
- Nancy Jo Sales in Vanity Fair over modern online dating, met erin het citaat van Garcia
Halfslaap
Ik heb een flinke tijd af en aan slecht geslapen.
Slecht slapen – dan is elk uur slaap kostbaar als een goudstaaf.
De volgende ochtend (of middag) zijn de staven weg.
Vaak bemerk ik ideeën als ik juist in slaap probeer te vallen.
Probeer ik nét weg te zeilen – heb ik de goudstaven op het groene vilt ingezet – rollen de zinnen zó voor me uit.
Licht aan.
Opschrijven.
En dan dus niet makkelijk weer kunnen slapen. Brrrrr…
Dit zijn van die ontberingen – toch is het de moeite waard om de volgende ochtend (of middag) terug te lezen wat ik schreef.
Uiteindelijk loont het.
Maar op het moment zelf lijkt dat soms heel ver weg.
Improviseren
Net als met jazz. Ik ga in een ring staan en schep de omgevingsfactoren. Al het voorafgaande zal hiertoe leiden, met een hoop wu-wei: doen door niet te doen. Laten ontstaan.
Met de beweging meebewegen.
De opgebouwde bagage van door-de-jaren-heen is er.
Daarop te vertrouwen.
Maar vaak ligt de lat al te hoog, nog voor de eerste regel op papier staat.
Vertrouwen
Een soort grondvertrouwen als fundament.
Dat het juiste op het juiste moment zich aandient. En beschikbaar komt.
De laden schuiven open waar ze openschuiven.
Soms (vaak) doen ze dat in halfsluimer.
Luchien Karsten (en hij niet alleen) onderstreept het belang van lummeltijd. Sherry Turkle zegt ook, dat als we onszelf voldoende toestaan ons te vervelen, ons brein op die momenten heeeel belangrijke dingen doet!
Gert Sennema wenst iedere jongere toe om in de zomer de smartphone met een lege accu in een hoek te laten liggen – “laat die komkommer op je afkomen.”
The secret life of words
Aram Pachyan kiest ervoor om een heel gedeelte van de wereld buiten zijn blikveld te houden.
Ook ik cureer mijn kanalen zorgvuldig, toch raak ik nog wel eens overbelast.
Dan is er weer een periode van kloostermodus nodig.
Luisteren naar de ondergrondse rivier.
Nu zul je zien: de komende dagen verzin ik hier weer van alles bij. Ik kom het tegen doordat ik de blik erop heb aangezet.
Een soort diesel die moeilijk te stoppen is.
The secret life of words.